Onderwerpen > Arbeidsdeskundig > Combineren van functies en de theoretische schatting – deel II

Combineren van functies en de theoretische schatting – deel II

16 mei 2022 Geschreven door: Flora van den Berg

Naar aanleiding van ons artikel “Combineren van functies en de theoretische schatting”, ontvingen we een zeer terechte vraag, die ik in deze bijdrage wil beantwoorden door iets verder op het onderwerp in te gaan.

De vraag:

Bij het duiden van een combinatie van functies, moet het altijd gaan om de combinatie van een functie die qua arbeidspatroon in de voor- en namiddag wordt uitgevoerd en 1 in de avond, of kan het ook gaan om functies die alleen wat betreft het aantal uren aansluiten bij die van de maatmanomvang, en dus het arbeidspatroon buiten beschouwing wordt gelaten?

Het korte antwoord is dat de mogelijkheid om functies van die categorieën te combineren niet illusoir is.

Toelichting

In het verleden heeft de CRvB (bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:1999:AA8580) in verband met overwerkuren aangegeven dat de combinatie praktisch uitvoerbaar moet zijn, en dat het UWV dat moet aantonen. Dat is echter al heel lang geleden, en het ging om functies naast voltijdsfuncties, vanwege overwerk. Dat was met het CBBS moeilijk aan te tonen. Het UWV paste het CBBS niet aan, maar beoordeelde elke vrachtwagenchauffeur met lichte beperkingen als gedeeltelijk arbeidsongeschikt.

Bij de CRvB ging het recent om een combinatie van deeltijdfuncties, samen onder de 40 uur per week. Daarbij werd door ons aangegeven dat dubbelfuncties veelvuldig voorkomen op de arbeidsmarkt. Bijvoorbeeld bij schoonmakers. In de tussenuitspraak droeg de CRvB het UWV op de mogelijkheid van een dubbelfunctie te onderzoeken.

In de uitdraaien van het CBBS wordt per functie aangegeven: vm (voormiddag), nm (namiddag)en av (avond), zoals de vragensteller aangeeft. Wat is dan voldoende bewijs dat de combinatie mogelijk is?

Omdat het UWV zich om haar moverende reden terugtrok, is de inhoudelijke discussie over de praktische mogelijkheid van combineren van functies niet aan de orde gekomen. De CRvB heeft duidelijk aangegeven dat een combinatie acceptabel is. Omdat het CBBS een hulpmiddel is, en het UWV de technische mogelijkheden niet heeft aangepast, kan een arbeidsdeskundige dus de functieduiding alleen handmatig compleet maken. Als er bijvoorbeeld in de voormiddag wordt gewerkt, kan er een avondfunctie worden bijgeduid. Bijvoorbeeld schoonmaken kantoorgebouwen, apotheekbezorger. Omdat het UWV de procedure heeft afgebroken is niet duidelijk geworden hoe die bewijzen praktisch konden worden geleverd.

Nu is het zo dat het belang van de werkgever anders is dan dat van de werknemer. De keuze om vrachtwagenchauffeurs dan maar een gedeeltelijke uitkering te verstrekken kwam in 1999 ten laste van de fondsen, maar nu ten laste van de transportbedrijven. De oude keuze van het UWV, we duiden niet meer bij, is met het grote werkgeversbelang niet meer acceptabel. Zoveel kan uit de tussenuitspraak wel worden afgeleid.

Sinds de jurisprudentie van 1999 is het onderwerp niet meer aan bod gekomen. De arbeidsmarkt is sedertdien veel flexibeler geworden en flexwerk is meer gebruikelijk. Bovendien hebben werknemers met de nodige regelgeving als steun in de rug invloed op tijd en plaats van hun werk, beduidend meer dan in 1999 en na de coronapandemie nog meer. Uiteindelijk gaat het om de realiteitswaarde van de combinatie. Daar hebben arbeidsdeskundigen met kennis van de huidige arbeidsmarkt vast een visie op die verder gaat dan de vulling van het CBBS. Het is ook aan de arbeidsdeskundigen om dit begrip anno 2022 in te vullen, nu het UWV en de CRvB in de procedure dit niet hebben gedaan/kunnen doen.

Tot slot

Naast het standpunt dat het met arbeidskundige kennis mogelijk is te beoordelen of een dubbelfunctie realiseerbaar is, zou het CBBS kunnen helpen. Als de veel geduide functies (zo ook de functie Teamondersteuner bij het UWV zelf) worden gevuld met allerhande deeltijdvarianten die een werkgever toestaat, zijn er meer passende functies beschikbaar. Dat zou bij de jaarlijkse actualisering nagevraagd kunnen worden. Het is geen aantasting van de schattingsmethodiek die in wet- en regelgeving is vastgelegd. Ik vermoed ook dat arbeidsdeskundigen van het UWV beduidend minder tijd kwijt zullen zijn aan een functieduiding.

De door mij bepleite vernieuwing van de data van het CBBS om het systeem weer een afspiegeling van de arbeidsmarkt te laten zijn, heeft vele mogelijke oplossingen en daarvoor zijn geen grote ingrepen nodig.

Uit de genoemde uitspraak: ECLI:NL:CRVB:1999:AA8580

Al eerder heeft de Raad overwogen (zie onder meer de uitspraak gepubliceerd in USZ 1998/48), dat het in beginsel ook voor de Raad aanvaardbaar is dat bij het vaststellen van de resterende verdiencapaciteit van een verzekerde, die voor het intreden van zijn arbeidsongeschiktheid overwerk placht te verrichten en die op medische gronden nog in staat is te achten gedurende het oorspronkelijk aantal werkuren arbeid te verrichten -waartoe ook de Raad evenals de rechtbank A in staat acht-, nevenfuncties worden geselecteerd, en dat het daarmee te verdienen inkomen in aanmerking wordt genomen ter compensatie van de gederfde inkomsten uit overwerk. Daarbij dienen ook dergelijke nevenfuncties te voldoen aan de eisen die in artikel 3 van het Schattingsbesluit gesteld worden, zodat deze (neven-)arbeid dient te worden omschreven in de vorm van ten minste drie functies die tezamen ten minste 30 arbeidsplaatsen vertegenwoordigen.

Voorts is in die uitspraak overwogen dat ook na de stelselherziening in 1987 schattingen een zekere realiteitswaarde dienen te hebben.

Voor gevallen als het onderhavige, waarin sprake is van een maatmanfunctie welke qua omvang een doorsnee voltijdfunctie te boven gaat, betekent dit naar het oordeel van de Raad dat, wanneer gebruik wordt gemaakt van een, in beginsel aanvaardbare, schatting op basis van voltijdfuncties en deeltijdfuncties of meerdere deeltijdfuncties, ervoor moet worden gewaakt dat de mogelijkheid om functies van die categorieën te combineren niet illusoir is.

Tags

Gerelateerde artikelen