In het algemeen geldt dat in bestuurlijke procedures tegen het UWV er twee belanghebbenden zijn: de werkgever en de werknemer. Dat is in de regel het geval bij een beslissing over een Ziektewetuitkering of WGA-uitkering: voor de werkgever is het belang bij deze beslissing erin gelegen dat de uitkering als eigenrisicodrager wordt betaald en de re-integratie vormgegeven moet worden (ofwel belasting van de uitkering via de gedifferentieerde premie voor de Werkhervattingskas als de werkgever geen eigenrisicodrager is). Het belang van de werknemer is gelegen als uitkeringsgerechtigde (of niet natuurlijk…).
Maar is de werknemer ook belanghebbende bij een loonsanctiebeslissing van het UWV?
Over die vraag gaat de zaak van de Centrale Raad van Beroep van 11 juli 2024 (ECLI:NL:CRVB:2024:1413). In die zaak heeft het UWV aan de werkgever van een pedagogisch coach geen loonsanctie opgelegd, omdat de werkgever voldoende aan re-integratie-heeft gedaan. Het UWV heft vervolgens een WGA-uitkering aan de coach toegekend. De coach is het niet eens met deze beslissing en stelt bezwaar in tegen deze beslissing. De coach is het niet eens dat er door het UWV geen loonsanctie aan de werkgever is opgelegd. Het UWV verklaart het beroep ongegrond en ook de rechtbank verklaart het beroep tegen de beslissing op bezwaar ongegrond. De rechtbank merkt daarbij op dat na het einde van de wachttijd geen loonsanctie meer kan worden opgelegd door het UWV. Zo staat het in de wet en de coach kan met het beroep dus niet bewerkstelligen dat alsnog een loonsanctie wordt opgelegd. De coach heeft volgens de rechtbank dus geen belang heeft bij de verdere behandeling van het beroep. Bovendien is de rechtbank van mening dat het UWV afdoende heeft gemotiveerd waarom voldoende aan re-integratie is gedaan door de werkgever.
De Raad volgt het oordeel van de rechtbank en voegt daaraan toe dat de coach in deze procedure niet kan bereiken dat haar werkgever alsnog een loonsanctie krijgt opgelegd en ook kan de coach geen schade in deze procedure op de werkgever verhalen. De coach heeft volgens de Raad niet onderbouwd voor welke eventuele andere schadevergoeding zij een inhoudelijk oordeel van de Raad nodig heeft over de (on)matigheid van het niet opleggen van een loonsanctie. Daarom vindt de Raad dat het hoger beroep van de coach niet-ontvankelijk is.
Deze uitspraak van de Raad is m.i. toch wat vreemd: want een werknemer die een uitspraak van een bestuursrechter heeft, waarin staat dat het UWV ten onrechte geen loonsanctie heeft opgelegd, kan soms met succes de schade die als gevolg van het niet opleggen van een loonsanctie wordt geleden verhalen op het UWV en/of werkgever. In potentie een behoorlijk financieel belang voor de werknemer! Dus waarom niet-ontvankelijk?